Hoe broeder Juniperus een varken zijn poot afsneed, alleen om die aan een zieke te geven.
Een van de eerste gezellen en voorbeeldigste leerlingen van Franciscus was broeder Juniperus, een uiterst nederige, bezielde en menslievende man, van wie Franciscus eens zei: ‘Een goede minderbroeder is iemand die zichzelf en de wereld zo volledig overwonnen heeft als broeder Juniperus.’
Op een keer bezocht hij in Santa Maria degli Angeli in Assisi een zieke broeder en vroeg hem met diep medelijden: ‘Is er iets waarmee ik je van dienst kan zijn?’ De zieke antwoordde: ‘Het zou me goed doen als je me een varkenspootje kon bezorgen.’
Br. Juniperus zei: ‘Laat dat maar aan mij over!’ Hij nam een mes en liep vastberaden het bos in waar een paar varkens rondscharrelden. Hij wierp zich op een varken, sneed hem een poot af en rende ermee weg, het beest met drie poten achterlatend. Terug in het verblijf waste hij de poot, bereidde en kookte hem, en zette hem zorgvuldig opgediend aan de zieke voor. Deze verorberde hem gretig, tot grote voldoening en blijdschap van br. Juniperus, die de zieke ondertussen wat afleiding bezorgde door de jacht op het varken met veel plezier na te spelen.
In de tussentijd vertelde de varkenshoeder, die had gezien hoe de broeder een van de varkens een poot afsneed, het hele verhaal vol verontwaardiging aan zijn baas. Toen deze alles had gehoord, kwam hij naar het verblijf van de broeders en schold hen uit voor huichelaars en gemene bedriegers, geboefte en gespuis, omdat ze zijn varken een poot hadden afgesneden …
Op zijn gevloek en getier kwam Franciscus met de anderen naar buiten, verontschuldigde zijn broeders nederig en probeerde hem te sussen met de belofte dat hij alle schade zou vergoeden, hoewel hij van het hele geval niets afwist. Daarmee was voor de man de kous niet af, want in razende woede en met veel schelden en dreigen hield hij vol dat ze uit pure gemeenheid de poot van zijn varken hadden afgehakt. En zonder enige verontschuldiging of toezegging te aanvaarden, liep hij briesend weg.
Terwijl de andere broeders helemaal beduusd waren, begon Franciscus in alle redelijkheid bij zichzelf te denken: “Zou broeder Juniperus dit in zijn onbezonnen ijver hebben gedaan?” En heimelijk liet hij broeder Juniperus bij zich komen en vroeg hem: “Heb jij soms in het bos een varken zijn poot afgesneden?”
Broeder Juniperus, zich van geen kwaad bewust maar juist overtuigd een grote daad van naastenliefde te hebben verricht, antwoordde opgetogen: “Ja, lieve vader, ik heb dat varken inderdaad een poot afgehakt, en je zult het me vergeven als ik je vertel waarom. Ik ging die zieke broeder opzoeken…..”, en hij vertelde hem precies hoe het was gegaan. Hij voegde er nog aan toe: “En ik
kan je zeggen dat, als ik bedenk hoe blij onze broeder was en hoe hij van dat pootje is opgeknapt, ik zeker weet dat al had ik niet bij één maar bij honderd varkens een poot afgehakt, God het beslist had goedgekeurd.” Waarop Franciscus met gevoel voor rechtvaardigheid op bittere toon zei: “O broeder Juniperus, waarom heb je ons zo te schande gemaakt? Die man heeft alle reden zich te beklagen en boos op ons te zijn. Misschien spreekt hij nu door de hele stad kwaad van ons vanwege dit vergrijp en dan heeft hij nog gelijk ook. Ik gebied je daarom in naam van de heilige gehoorzaamheid dat je hem achterna gaat tot je hem hebt ingehaald, en dat je voor hem op je knieën valt en je schuld bekent. Daarbij beloof je hem dusdanige genoegdoening, dat hij geen enkele reden meer heeft om zich over ons te beklagen, want dit gaat werkelijk te ver.” Deze woorden verbaasden broeder Juniperus zeer en hij begreep niet dat Franciscus boos werd om een zo liefdevolle daad. Naar zijn idee hadden de aardse dingen namelijk geen enkele waarde als ze niet uit liefde met de medemens werden gedeeld. Hij antwoordde: “ U kunt ervan op aan, vader, dat ik het meteen zal goedmaken en hem tevreden zal stellen. Maar waarom zou die man toch zo boos zijn, als dat varken dat ik een poot heb afgehakt toch niet van hem is maar van God en als die poot zo liefdevol is besteed?” Daarop rende hij weg en haalde de man in, die nog steeds uitzinnig kwaad en tot het uiterste getergd was. Hij vertelde hem hoe en waarom hij dat varken een poot had afgesneden, en dat deed hij met een enthousiasme en vreugde, alsof hij de ander een grote dienst had bewezen waarvoor deze hem veel verschuldigd was. Maar de man was woedend en schold broeder Juniperus in zijn razernij uit voor een zonderlinge gek, een schurk en een gemene dief. Broeder Juniperus verwonderde zich over deze grove woorden, hoewel hij graag beledigingen onderging, en dacht dat de man hem niet goed begrepen had, omdat er alle reden was tot vreugde in plaats van woede. Dus deed hij nogmaals zijn verhaal, viel hem om de hals, omarmde en kuste hem en zei dat hij uit pure naastenliefde had gehandeld, waarbij hij hem de goede raad gaf met de rest van het varken hetzelfde te doen. En hij zei dit met zoveel liefde, onschuld en nederigheid, dat de man uiteindelijk tot inkeer kwam en zich onder bittere tranen op de grond wierp. Zich bewust van zijn lelijke woorden en gedragingen jegens die heilige broeders, ging hij het varken halen, doodde het en maakte het klaar. Daarna bracht hij het met veel devotie en geween naar Santa Maria degli Angeli en gaf het aan de broeders, als vergoeding voor de nare dingen die hij had gezegd en gedaan. Franciscus, die de eenvoud en het geduld overdacht waarmee broeder Juniperus zich uit moeilijke situaties wist te redden, zei tot zijn gezellen en de andere omstanders: ”had God toch gewild, mijn broeders, dat ik een heel woud van die jeneverbessen om me heen had!”
Tot lof van Christus, Amen.